Afwisseling van gewassen (“vruchtwisseling”) kan de opbrengst verhogen via gunstige effecten op de chemische, fysische of biologische bodemvruchtbaarheid. Die effecten hebben betrekking op het verbeteren van de vochtbeschikbaarheid door een verhoogde doorwortelbaarheid, de uitdoving van ziekten en plagen, de onderdrukking van onkruiden, de stikstofnalevering of de herverdeling van nutriënten en organische stof tussen en binnen percelen en tussen bodemlagen.
Daar op melkveebedrijven hoofdzakelijk gras en mais worden geteeld betekent vruchtwisseling, indien zinvol en uitvoerbaar, meestal dat gras en mais met elkaar worden afgewisseld, ook wel wisselbouw genoemd. Wisselbouw biedt daar ook de mogelijkheid om frequent de samenstelling van de zode naar een hoger niveau te tillen door bij de inzaai van het nieuwe gras gebruik te maken van nieuwe rassen en mengsels. Bij permanent grasland gebeurt dat ook via graslandvernieuwing maar de frequentie van herinzaai is daar doorgaans lager, afhankelijk van de grondsoort 5-15 jaar. Door GLB-beleid is echter ook bij permanent grasland een trend zichtbaar dat vaker wordt gescheurd om te voorkomen dat grasland ouder wordt dan 5 jaar en daardoor wordt aangemerkt als “permanent grasland”, waarvoor extra eisen gelden.
Bouwlandgewassen kunnen omgekeerd gunstig reageren op de bodemkenmerken die gescheurd grasland achterlaat. Zo bleek uit eerder onderzoek dat de maisopbrengst met 5-10% toenam indien deze werd afgewisseld met mais en gras (Van Dijk et al., 1996). Wisselbouw kan, afhankelijk van hoe deze wordt uitgevoerd, echter ook negatieve gevolgen hebben o.a. met betrekking tot stikstofverliezen (zie hieronder) en koolstofopbouw in de bodem.
Wisselbouw heeft specifieke effecten op de huishouding van stikstof (N). Voor een effectief en efficiënt gebruik van N is het nodig om de N-huishouding goed te begrijpen. Belangrijke vragen hierbij zijn:
- Hoeveel N legt grasland in opeenvolgende jaren vast na een bouwlandperiode in wortels, stoppels en organische stof en door welke factoren wordt dit beïnvloed?
- Hoeveel N komt er vrij in opeenvolgende jaren na het scheuren?
- Welk deel hiervan is benutbaar, welk deel verhoogt de verliezen van NO3, N2O, N2?
- Wat is de invloed hierbij van bemesting, duur van grasland- en bouwlandfase, moment van scheuren, wel/geen klaver en grondsoort?
Deze notitie zet bestaande informatie hierover op een rij en geeft aan in hoeverre bestaande Nbemestingsadviezen voor bouwland na gescheurd gras en nieuw ingezaaid grasland na een bouwlandperiode moeten worden aangepast