Doel van het project Investeren tot in de Bodem was het verkrijgen van inzicht in het meerjarige effect van veelgebruikte organische meststoffen en bodemverbeteraars op bodemvruchtbaarheid en nutriëntenemissie. In november 2006 zijn daarom in acht van de dertien bemestingsvarianten van het sinds 1999 bestaande proefveld Mest als Kans metingen gedaan aan de fysische, chemische en biologische bodemeigenschappen en is de invloed van bemestingsstrategieën op opbrengst en productkwaliteit bepaald. De proef is opgenomen in de vruchtwisseling van een groententeeltbedrijf op lichte zavelgrond bij Lelystad. De bemesting vond plaats in mei. Op basis van een stikstofgift van 100 kg werkzame N/ha, een maximale fosfaatgift van 80 kg P2O5 per ha per jaar en voor GFT- en groencompost een wettelijk toegestane hoeveelheid droge stof van 6000 kg per hectare per jaar.
"Na 7 jaar is er een verschuiving opgetreden van hoge opbrengsten bij NPK naar hoge opbrengsten bij de varianten potstalmest, natuurcompost en GFT. Ook GFT in combinatie met drijfmest had een gunstig effect op de opbrengst. In 2006 was er weinig effect van bemestingsstrategie op de productkwaliteit van bloemkool. In de bodem bleek het organische stofgehalte het meest gestegen in de variant met natuurcompost, gevolgd door potstalmest. Bij drijfmest nam het organische stofgehalte langzaam af. Het gehalte C-totaal werd beïnvloed door de hoeveelheid aangevoerde organische stof: hoe hoger de aanvoer, hoe hoger C-totaal. Natuurcompost gaf het hoogste gehalte, gevolgd door potstalmest. Ook het gehalte N-totaal werd significant beïnvloed door de bemestingsstrategie. Natuurcompost gaf hier het hoogste gehalte, gevolgd door GFT+ drijfmest en drijfmest. Kippenmest gaf voor beide parameters de laagste waarde. Uit de HWC-metingen en de POM fractie bleken verschillen in organische stofkwaliteit: natuurcompost gaf de hoogste HWC-waarde en POM fractie, gevolgd door potstalmest en drijfmest. Kippenmest, NPK en groencompost gaven relatief lage waarden. In 2006 was er geen significant effect op de bodemstructuur.
"Potstalmest gaf zowel op 10- als op 20 cm diepte de hoogste aantallen (wormen)gangen per vierkante meter (250 resp. 125). Bemestingsstrategie had geen significant effect op het aantal regenwormen. Er was geen correlatie tussen het aantal wormengangen en het aantal regenwormen. Het totaal aantal nematoden was relatief laag (422-905/100 g grond). In de voedselgroepen domineerden de bacterie-eters. Alleen in de plantenetende nematoden leidden verschillende bemestingsvarianten tot significante verschillen. Het aantal plantenetende nematoden was het hoogst bij natuurcompost, gevolgd door NPK. Er waren geen significante verschillen in bacteriële biomassa of schimmelbiomassa. Bacteriële activiteit was het hoogst bij potstalmest (797 pmol/g/h) en het laagste bij NPK (517 pmol/g/h). De potentiële stikstofmineralisatie als indicator voor de bodemkwaliteit op de langere termijn was het hoogst bij GFT+drijfmest, natuurcompost, potstalmest en drijfmest en het laagst bij NPK en GFT. Uit de modellering met NDICEA bleek dat alle meststoffen en bodemverbeteraars in de hier beschreven proefopzet wat betreft nitraatverlies onder de bouwvoor lager uitkomen dan de norm van 11,3 mg N/l. Geen van de varianten voldoet aan de fosfaatevenwichtsdoelstelling voor 2015. De varianten kippenmest, natuurcompost, potstalmest en GFT+drijfmest leiden tot overschotten van meer dan 42 kg P2O5/ha/jr. Dit zijn echter ook de bemestingsvarianten met de hoogste opbrengst na 7 jaar. Groencompost, drijfmest en GFT leiden in deze proefopzet tot relatief lage P2O5- overschotten, maar bij zowel groencompost als drijfmest gaat de opbrengst in de loop van de jaren behoorlijk onderuit. GFT geeft ondanks een lage fosfaat- en stikstofaanvoer toch redelijke opbrengsten. Op basis van een zestal belangrijke criteria voor ondernemers en maatschappij lijken de varianten GFT+drijfmest, potstalmest en natuurcompost in de hier beschreven proefopzet de beste investering in de bodem met de minst negatieve gevolgen voor het milieu.
The aim of the project Investeren tot in de Bodem (Investing down to the soil) was to gain insight in the multi-year effect of commonly used organic fertilizers and composts on soil fertility and nutrient losses. To study the effects of different types of animal manure, vegetable compost and mineral fertiliser (NPK) on soil fertility and nutrient losses, we made use of a long-term experiment set up in 1999: the MAK-trial (Manure As a Chance). The trial is situated in Lelystad, The Netherlands on an organic vegetable farm. The trial was laid out in a randomised block design with four replications. The soil was characterised as a light sandy clay (loam) with 30 cm topsoil, 9% clay, 4,4% lime, 1,6% OM. The application of fertilizers took place in May.
"Manure and compost addition was limited by a maximum nitrogen mineralization of 67 kg N/ha/year from the fertilizer application and 80 kg P2O5/ ha/year. The application of household waste (GFT) and plant compost was limited by a maximum of 6000 kg dry matter/ha/year. After seven years, the effects of eight different fertilizer and compost types were examined in detail as part of the Investeren tot in de Bodem project (2006-2007). Soil samples were taken in November 2006. Soil was analysed for physical, chemical and biological characteristics and effect on yield and product quality was assessed.
"Based on six important criteria for both farmers and the governmental policy and on the trial described here, the treatments with GFT+slurry, deep stable manure and plant compost meet the aim of a sustainable investment in the soil with limited negative side-effects on the environment.