In dit rapport worden de samenvattende resultaten beschreven van vier jaar veldonderzoek naar bemesting met maaimeststoffen vergeleken met bemesting met dierlijke mest. Maaimeststoffen zijn gewassen, in de regel vlinderbloemigen, die worden gemaaid, en vervolgens als plantaardige meststof worden ingezet op een ander perceel dan waar ze geteeld zijn. Voor het akkerbouwbedrijf van Joost van Strien is een bedrijfsontwerp gemaakt, gebaseerd stikstofvoorziening door maaimeststoffen (grasklaver en luzerne). Dit ontwerp is vervolgend in vier veldjaren in de praktijk getoetst en vergeleken met een standaard bemesting met dierlijke mest. Het blijkt goed mogelijk te zijn om bij meerdere gewassen de stikstofvoorziening met maaimeststoffen te verzorgen zonder daarbij opbrengst in te leveren. Bijvoorbeeld bij aardappelen, granen, spinazie, suikermais, kool. Wel is het belangrijk om de maaimeststoffen tijdig uit te brengen, om de mineralisatieprocessen (=het bodemleven) voldoende tijd te geven de stikstof die erin gebonden is vrij te maken. Ook zijn maaimeststoffen meer dan andere (dierlijke) mineralenbronnen gevoelig voor droge perioden waarin de mineralisatie geremd is. Met name in gewassen met een korte groeicyclus (spinazie) of gewassen die in een bepaalde groeifase gevoelig zijn voor de hoeveelheid beschikbare stikstof (tarwe) kan dat voor problemen zorgen. Op bedrijfsniveau kan de interne stikstofhuishouding grotendeels gevoed worden door stikstofbinding uit de lucht, en kan de verdere aanvoer van stikstof van buiten het bedrijf tot een minimum beperkt worden. Na vier jaar toepassing van maaimeststoffen op hetzelfde perceel zijn de effecten op de bodemkwaliteit beperkt. In een aantal analyses is de trend te zien dat maaimeststoffen leiden tot een actiever bodemleven en een betere bodemkwaliteit, maar de omvang van deze verbetering is na vier seizoenen nog niet groot.
This report describes the summary results of four years of field research into fertilizing with cut-and-carry fertilizer compared to fertilization with manure. Cut-and-carry fertilizers are crops, usually legumes, which are mowed, and then as plant fertilizer are applied on a different plot than where they were grown. For the arable farm of Joost van Strien a farming system was designed, based on the use of alfalfa and grassclover as cut and- carry fertilizer. In the following four years this design was tested in field experiments, and compared to a standard fertilisation with animal manure. It appears to be possible to provide different crops with nitrogen from cut-and-carry fertilizes. For example potatoes, cereals, spinach, sweet corn, cabbage. It is important to apply the cut-and-carry fertilizer in time, in order to provide the mineralization processes (=soil life) with sufficient time to release the nitrogen that it is bound in the legume. Besides, cut-and-carry fertilizers are more than other (animal) mineral sources sensitive to dry periods where the mineralization is inhibited. In particular in crops with a short growth cycle (spinach) or crops which are in a particular growth phase sensitive for the amount of available nitrogen (wheat) this can cause problems. After four years of application of cut-and-carry fertilizers on the same plot the effects on soil quality are limited. In a number of analyses the trend can be seen that of cut-and-carry fertilizers lead to a more active soil life and improved soil quality, but the extent of this improvement after four seasons is not great.