Het komt in de praktijk dikwijls voor dat kruiden- en faunarijke graslanden een gras-dominantie (witbol) ontwikkelen en vervolgens daarin blijven hangen. Met het onderzoek zijn percelen met een lage en een betere natuurkwaliteit met elkaar vergeleken, zowel ondergronds als bovengronds. Dat leverde opmerkelijke resultaten op. De betere percelen waren zuurder. Mogelijk zorgt een lage pH voor een vertraagde groei van grassen, waardoor kruiden meer kans krijgen. Echter, op de lange termijn levert dit mogelijk problemen op: er werden lage organischestofgehaltes gevonden in de ‘betere’ percelen en een lage buffercapaciteit van de bodem. Dat betekent dat elementen als calcium, magnesium en kalium kunnen uitspoelen, waardoor de bodem verder kan verzuren en een giftige hoeveelheid aluminium vrij kan komen. Het advies aan beheerders is daarom om bij verschraling van natuurgraslanden de buffercapaciteit te monitoren.
Ook is er in tweejarige veldproeven gekeken naar de effecten van beheer op de kruidenbedekking en kruidendiversiteit. Hieruit bleek dat eerder en vaker maaien op korte termijn effectief kan zijn om een grotere kruidendiversiteit te realiseren. Op die manier worden er meer nutriënten afgevoerd (verschraling van fosfaat) en levert het maaisel een hogere voederwaarde op. Op percelen waar de omstandigheden al minder nutriëntenrijk zijn, is het inbrengen van natuurzaden een mogelijkheid om kruidendiversiteit te vergroten.
Het rapport van het onderzoek is hier te vinden.